zaterdag 10 oktober 2009

Eigen staart eerst


Strafzaak tegen de beheerder van Misdefinitie.

Update 11 oktober 2010: De uitspraak.
De beheerder van Misdefinitie is door het Gerechtshof in Amsterdam veroordeeld tot een boete van 1000 euro waarvan 500 euro voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaar wegens het een gewoonte maken van het opzettelijk beledigen van een groep mensen in de zin van art. 137c en e Wetboek van Strafrecht.

Het arrest is (nog) niet in ons bezit. Later volgt een uitgebreide analyse.

De uitspraak is gebaseerd op de beschuldiging dat Misdefinitie heeft nagelaten de gewraakte teksten voldoende te voorzien van 'bronvermeldingen, instructies en verduidelijkingen'.
Als dat grond voor veroordeling is, dan heeft de Nederlandse rechtspraak zichzelf qua jurisprudentie aardig in de eigen staart gebeten:

De verdediging van Sheikh Fawaz van bepaalde koranteksten gaat dan niet meer op. Bij het bewuste vers (9: 29) ontbreekt immers de instructie/verduidelijking dat 'het vers (dus) verwijst naar een situatie binnen een Islamitische staat', zoals Sheikh Fawaz beweert. Het publiceren van de tekst is dus strafbaar. De koran kan en moet verboden worden.

Sheikh Fawaz:
...
"Bestrijdt degenen tot wie het Boek is gekomen en die niet in Allah noch in de laatste Dag geloven, noch hetgeen verbieden wat Allah en Zijn boodschapper verbieden, noch de ware godsdienst belijden, totdat zij de Djiziyyah (belasting) afstaan, terwijl zij onderdanig zijn."

(At-Taubah: 29)

Het merendeel van de verklaring van de tijdens het proces aanwezige 'islamdeskundige' Jansen is gewijd aan de argumentatie dat dit vers een eerder geopenbaard vers zou opheffen. Het gaat hier om de duidelijk tegen geweld sprekende vers waarin de Verhevene zegt (interpretatie van de betekenis):

"Er is geen dwang in de godsdienst."

(Al-Baqarah: 256)

Het bespreken van deze verzen vereist een grondige studie en een volledige uitleg kan niet in een paar woorden opgesomd worden. In het kort laat de Sheikh over deze twee verzen weten dat zij elkaar helemaal niet tegenspreken. Ook is er helemaal geen sprake van het opheffen van de een door de ander. Als je goed leest dan lees je dat aan het eind van vers 9:29 verwezen wordt naar het betalen van Djiziyyah (belastingen). Het vers verwijst dus naar een situatie binnen een Islamitische staat, waarbij mensen tot het betalen van belastingen worden gedwongen. In een islamitische staat zijn de vrijheden van joden en christenen gewaarborgd, maar deze vrijheid is gekoppeld aan het betalen van belastingen. Precies zo gebeurt dat in elke staat - inclusief Nederland. Voor het onderduiken van belastingen ga je de gevangenis in. Dit vers slaat dus helemaal niet op onze situatie hier in het westen. Wij vormen hier geen Islamitische staat. Het vers in soerat al-Baqarah (256) daarentegen is universeel van aard en geeft blijk van de Barmhartigheid van onze Schepper (interpretatie van de betekenis):

"Er is geen dwang in de godsdienst."

Dit is de vrijheid die ons gegeven is en de vrijheid die wij van elkaar moeten respecteren.
...

VERKORT ARREST VAN HET GERECHTSHOF AMSTERDAM

Hieronder de belangrijkste overweging van het Gerechtshof.

Onze inschatting was juist: deze uitspraak zal onvermijdelijk resulteren in een koranverbod.

Het hof is van oordeel dat de tenlastegelegde uitlatingen op zichzelf beschouwd al beledigend zijn voor moslims en mensen van Turkse afkomst nu zij daarin worden vergeleken met berberapen respectievelijk kakkerlakken, ratten en verkrachters. Maar ook in de context van de artikelen waarin de desbetreffende uitlatingen zijn opgenomen, zijn die uitlatingen onmiskenbaar beledigend voor groepen personen wegens hun ras en/of godsdienst. Hoewel in die artikelen hier en daar wordt gesproken van radicalen, terroristen, rascisten en extremisten, zijn het overduidelijk steeds moslims (en Turken) die als collectief worden aangesproken, getuige bijvoorbeeld de aanduiding van het aantal moslims in Nederland (een miljoen). Door elk van de tenlastegelegde citaten wordt, naar de verdachte moet hebben geweten, de waardigheid van de desbetreffende groep personen miskend. De stelling dat het zou gaan om door anderen in de media gedane uitlatingen valt op geen enkele wijze uit die citaten of de context daarvan af te leiden, zodat het hof daaraan voorbij gaat.

Een op zichzelf grievende uitlating kan haar beledigende karakter verliezen doordat zij dienstig kan zijn aan het maatschappelijk debat of tot de artistieke of humoristische excepties moet wor-den gerekend. Dit laatste is naar het oordeel van het hof in het geheel niet het geval, waarbij niet terzake doet dat de verdachte de uitlatingen persoonlijk als geestig beschouwt. Het hof is voorts van oordeel dat de uitlatingen evenmin dienstig kunnen zijn aan het maatschappelijk debat en dat, zo al van een andere opvatting moet worden uitgegaan, de uitlatingen onnodig grievend zijn.
Bij deze stand van zaken kan de verdachte aan zijn recht op vrijheid van meningsuiting (artikel 10, eerste lid, EVRM) geen straffeloosheid ontlenen. Zijn vervolging en veroordeling ter zake van het onderhavige feit kunnen als noodzakelijk in een democratische samenleving worden geacht ter bescherming van de eer en goed naam van anderen en zijn in dat licht niet disproportioneel.
De verweren van de verdachte worden mitsdien verworpen.

Met een paar kleine omzettingen is dit vonnis één op één van toepassing op de koran.

We zetten het eerste gedeelte van de uitspraak even om. Zoek de verschillen:

Het hof is van oordeel dat de ten laste gelegde uitlatingen op zichzelf beschouwd al beledigend zijn voor joden en christenen nu zij daarin worden vergeleken met zwijnen, apen, ezels en andere beesten. Maar ook in de context van de verzen waarin de desbetreffende uitlatingen zijn opgenomen, zijn die uitlatingen onmiskenbaar beledigend voor groepen personen wegens hun ras en/of godsdienst. Hoewel in die verzen hier en daar wordt gesproken van onrechtplegers, verderfzaaiers, vijandigen en ongelovigen, zijn het overduidelijk steeds joden, christenen (en veelgodendienaars) die als collectief worden aangesproken, getuige bijvoorbeeld de aanduiding “Jullie die geloven! Neemt de joden en de christenen niet als medestanders. Zij zijn onderling medestanders. Wie van jullie zich als medestander bij hen aansluit, die behoort bij hen. God wijst de mensen die onrecht plegen de goede richting niet.” (5:51). Door elk van de tenlastegelegde citaten wordt, naar de verdachte moet hebben geweten, de waardigheid van de desbetreffende groep personen miskend. De stelling dat het zou gaan om uitlatingen die betrekking hebben op een historische situatie valt op geen enkele wijze uit die citaten of de context daarvan af te leiden, zodat het hof daaraan voorbij gaat.

Geen opmerkingen:

Een reactie posten